Bewaren van wijn
|
- |
Flessen wijn
moeten liggend bewaard worden, zodat de kurk vochtig blijft
en niet kan krimpen (anders zou er zuurstof bij de wijn
kunnen komen, er zal deze snel bederven).
|
- |
Wijn moet donker, rustig en een constante, tamelijk lage
temperatuur (7 à 10 graden) en liefst enigszins vochtig
liggen. |
Inwerking van zuurstof
Wat gebeurt er nu eigenlijk bij het bewaren van een wijn? Een
sleutelrol bij het ouderen van wijn speelt de inwerking van
zuurstof. Als je een wijn maar lang genoeg aan zuurstof blootstelt,
leidt dat tot de afbraak van de wijn.
Wil je een eenmaal gerede, gebottelde wijn bewaren,
dan moet je de invloed van die zuurstof tot een minimum beperken.
Doe je dat niet, dan zal de wijn snel oxideren. De bedoeling is
juist dat die oxidatie heel langzaam verloopt. Aangezien de kurk in
de hals van een horizontaal gelagerde fles door het contact met de
wijn nat blijft en dus niet indroogt, verloopt de inwerking van de
zuurstof slechts langzaam en heel geleidelijk. Hoe groter het
formaat van de fles, des te geringer het effect van de zuurstof op
de wijn. Wijn op grote formaten rijpt daarom langzamer en beter dan
wijn in standaardflessen.
Een geopende fles wijn
Een fles wijn die eenmaal ontkurkt is en waar een
deel van is uitgeschonken loopt in kwaliteit terug door diezelfde
inwerking van de zuurstof. Hoe snel dat gebeurt, hangt af van de
kracht van de wijn. Sluit een aangebroken fles in ieder geval af om
dit proces enigszins te vertragen en bewaar witte en roséwijnen in
de koelkast.
Bewaren van rode wijnen
Een bewaarwijn is niet per definitie, maar wel meestal een rode
wijn.
Van rode wijn is bekend dat bij het ouderen de
looistoffen (tannines) en de kleurstoffen een belangrijke rol
spelen. Ze gaan na verloop van tijd met de zuurstofverbindingen aan
die als bezinksel worden afgezet. Dit verklaart waarom oude(re) rode
wijnen minder tannineus zijn dan jonge en waarom ze minder
rood-blauwe kleurstoffen hebben.
Bewaren van witte wijnen
In het algemeen geldt dat witte wijnen gevoeliger zijn voor zuurstof
dan rode, en daarmee ook voor verkleuring. Ze bezitten namelijk veel
minder looistoffen (tannines) en de kleurstoffen dan rode wijnen. De
gangbare opvatting is dat ze daardoor minder goed zouden rijpen dan
die rode. Toch is dat geen afdoende verklaring.
Waar witte wijnen wél over beschikken zijn zuren.
Daarvan wordt aangenomen dat ze conserverend werken. Vooral witte
wijnen die geen malolactische gisting (= omzetting van de appelzuren
in melkzuren) hebben ondergaan rijpen uitstekend. Evenals zuren
werken ook restsuikers conserverend. Wellicht is er nog een
bijkomende factor met een gunstig effect op de rijping: een hoog
extract van mineralen in de wijn.
Bewaren van rosé-wijnen
Deze wijnen rijpen zelden goed, omdat ze niet de
looizuren en kleurstoffen van een rode wijn hebben en ook niet de
zuren van een witte wijn.
Openen van wijn aan
tafel
Benodigdheden ongekoelde wijn:
|
Benodigdheden gekoelde wijn: |
- |
Kelnersmes |
- |
Kelnersmes |
- |
Wijndoek / -servet |
- |
2 wijndoeken / -servetten |
- |
2 side
plates |
- |
2 side plates |
|
|
- |
ijsemmer met onderbord of Vinicool
|
Werkzaamheden: |
- |
Presenteer de fles, ongeopend, aan de gastvrouw / -heer. |
- |
Plaats
de fles, met het etiket naar het midden van de tafel, op het side
plate. |
- |
Snij
de capsule geheel rondom door (op of onder de verbreding van de
hals). |
- |
Plaats
het bovenste gedeelte van de capsule op het tweede side plate. |
- |
Maak
de bovenkant van de kurk en het vrijgekomen glasgedeelte goed
schoon. |
- |
Houd
de fles stevig met één hand vast en draai het schroefdraad van het
kelnersmes, recht in de kurk. |
- |
Draai
niet te ver door anders komen er stukjes kurk in de wijn terecht. |
- |
Plaats
de eerste hevel op de rand van de fles en trek de kurk langzaam een
klein stukje uit de fles. |
- |
Plaats
daarna de tweede hevel; als de kurk er bijna uit is, moet je de
trekkracht verminderen om te voorkomen dat de kurk “plopt’. Met
draaiende beweging haal je de kurk uit de fles. |
- |
Ruik aan de kurk om de kwaliteit te beoordelen. |
- |
Verwijder de kurk van het kelnersmes en plaats deze op het
tweede side plate, naast of in de capsule. |
- |
Maak
de rand van de hals van binnen en van buiten schoon. |
- |
Serveer aan de rechterzijde van de gastvrouw / -heer een klein
beetje wijn, zodat deze gekeurd kan worden. Presenteer de fles bij
de gast tijdens het keuren.
|
- |
Na
goedkeuring, serveer je de overige gasten (eerst dames van oud naar
jong, daarna de heren van oud naar jong). De gastvrouw of gastheer
serveer je als laatste.
|
- |
Om de
wijn in het glas te kunnen laten walsen, mogen de glazen slechts tot
maximum tweederde gevuld worden. Het morsen van wijndruppels na het
inschenken van een glas wijn kan worden voorkomen door de fles een
snelle korte draai naar links of rechts te geven en tegelijkertijd
de fles verticaal te brengen.
|
Nb. De tweede wijndoek die nodig is bij gekoelde
wijnen, is bedoeld om de fles droog te maken (condens vanuit de
vinicool of water uit de ijsemmer)
Openen van mousserende wijn |
Bij het openen van een fles mousserende wijn moet je
er natuurlijk op letten dat de fles nooit naar een persoon of iets
breekbaar wordt gericht. |
- |
Allereerst verwijder je de capsule (geen kelnersmes nodig, er zit
een trekdraadje aan de capsule). |
- |
Daarna
draai je de muselet los (metalen huls om de kurk). |
- |
Vanaf
nu hou je te allen tijde contact met de kurk. Mocht deze te vroeg
omhoog komen, ben jij hiervoor gewaarschuwd. |
- |
Draai,
voorzichtig, zowel de fles als de kurk in tegengestelde richting.
|
- |
Tijdens het draaien voel je de kurk omhoogkomen, verminder op dit
moment de draaikracht. |
- |
De
kurk moet met een bescheiden, sissend geluid van de fles loskomen.
NIET knallen of spuiten!! |
Wijn serveren
Wijn staat of valt met een goede schenktemperatuur en
goed glaswerk. Een ander aandachtspunt bij het serveren is het
beluchten van wijn. Zuurstof kan namelijk een heel positief effect
op de geur en de smaak van de wijn hebben. En wanneer een wijn veel
bezinksel heeft is het logisch om dat apart te houden. Overschenken
in een karaf (décanteren) is in beide gevallen de oplossing.
Temperatuur
De temperatuur waarop een wijn geserveerd wordt kan zowel negatieve
als positieve elementen in die wijn versterken. In het algemeen
wordt witte wijn koeler geserveerd dan rode. De gulden regel is het
vermijden van extremen. Met andere woorden, serveer rood niet te
warm, wit niet te koel. Serveer in geval van twijfel een wijn liever
iets te koel dan iets te warm; in het glas warmt hij immers snel op.
Een lage temperatuur accentueert tannines. Vandaar de
aanbeveling om wijnen met veel tannine betrekkelijk warm te
serveren.
Serveer een rode wijn echter nooit boven de 20°C. Bij
deze temperatuur begint de alcohol te verdampen en onaangenaam te
prikken.
Wordt een witte wijn onder de 8°C geserveerd, dan
gaat dat ten koste van het aroma. Bovendien verlamt de koude de
smaakpapillen en proef je maar een fractie van wat de wijn te bieden
heeft.
Een indicatie voor serveertemperaturen per type:
Rode wijnen met veel tannine |
16-18° |
Lichte, fruitige rode wijnen |
10-14° |
Complexe droge witte wijnen |
12-14° |
Rosé |
6-12° |
Lichte droge witte wijnen |
8-10° |
Zoete witte wijnen |
6-8° |
Mousserende wijnen |
6-8° |
Décanteren
De fles laten 'ademen' heeft maar weinig effect op de wijn. Wijn
reageert namelijk alleen op zuurstof bij intensief contact. Door hem
te walsen in het glas of door hem te over te schenken in een karaf,
dat laatste is décanteren.
De regels voor het décanteren: |
- |
Vanzelfsprekend moet een karaf brandschoon zijn en mag hij geen
geurtjes afgeven. |
- |
Proef
de wijn eerst uit de fles om te controleren of hij geen fouten
heeft, spoel dan de karaf om (dit is het zogeheten vineren) en
schenk er vervolgens de rest van de fles in uit. |
- |
Is het
de bedoeling om een wijn van zijn bezinksel te scheiden, te
decanteren, dan is het handig om de capsule in zijn geheel van de
flessenhals te verwijderen.
|
- |
Houd
de hals bij het uitschenken boven een lichtbron, dan zie je precies
wanneer het bezinksel begint mee te komen en het tijd is om te
stoppen. |
- |
Bij
wijnen zonder bezinksel die alleen maar lucht nodig hebben hoeft de
capsule er niet persé af. Wat wel altijd moet gebeuren is het
schoonmaken van de flessenrand voordat de wijn in de karaf wordt
geschonken. |
Wanneer
Bij decanteren ben je geneigd om vooral aan krachtige rode wijnen te
denken. Wellicht het bekendste voorbeeld van zo'n wijn die absoluut
gedecanteerd moet worden is Vintage Port. Die vormt bij het rijpen
op fles namelijk een dikke laag bezinksel. Verder zijn er de nodige
tafelwijnen die voor deze behandeling in aanmerking komen. Dit soort
wijnen wordt vaak gekenmerkt door een royale hoeveelheid tannine.
Blootstelling aan zuurstof doet die tannine wat zachter worden. Een
dubbele reden dus om de karaf te voorschijn te halen.
Voor jonge wijnen geldt: baat het niet, dan schaadt
het niet. Voor tere, oudere wijnen daarentegen: alleen decanteren
als het vanwege te veel bezinksel echt moet en dan direct serveren.
De zuurstof kan immers snel vernietigend toeslaan.
Witte wijn décanteren
Dit geldt vooral voor jonge witte wijn die reductief
is opgevoed, dat wil zeggen met minimaal zuurstofcontact. Zuurstof
zorgt ervoor dat zulke wijnen zich openen en hun aroma's
ontwikkelen. Bovendien verdwijnt eventueel aanwezig koolzuur.
Glas
Het glas moet rond, helder en kleurloos zijn om van
de kleur van de wijn te kunnen genieten. Het glas is aan de
bovenkant iets toegeknepen om het boeket (=geur) zoveel mogelijk
vast te houden. Het glas moet een (hoge) voet hebben. Hierdoor
stijgt de temperatuur niet door de warmte van je hand. Tevens kun je
hierdoor beter walsen (=ronddraaien van de wijn in het glas).
Tip: bewaar wijnglazen als het even kan rechtop. Zet
je ze omgekeerd in een kast, dan kan dat leiden tot hoogst
onaangename geurtjes.
Proeven
Wijnproeven moet je zien als een mini-ontdekkingsreis.
Wijn beoordeel je niet alleen met je mond, maar ook met je ogen en
je neus.
Een kenner houdt eerst het volle glas tegen het
licht, om de kleur van de wijn te bekijken. Vervolgens steekt hij
zijn neus diep in het glas om de geur op te snuiven. Wijn kan heel
veel verschillende geuren hebben. Hij kan bijvoorbeeld ruiken naar
vruchten, bloemen, kruiden en soms zelfs naar dieren. Het klinkt
belachelijk, maar er zijn wijnen die naar kattenpis of mest behoren
te ruiken. En dat is een goed teken! "Gout de terroir", noemen ze
dat: aardse geuren. Al die verschillende geuren bij elkaar noemen we
het 'bouquet'.
Na het kijken en het ruiken neemt de proever een
ferme slok en laat de wijn over zijn tong, langs zijn gehemelte en
tanden rollen. Dan maakt hij een smakkende beweging en het lijkt
bijna alsof hij op de wijn zit te kauwen. Op die manier probeert hij
er achter te komen welke smaken er allemaal in de wijn te ontdekken
zijn. Als hij uiteindelijk de wijn doorslikt, let hij op de afdronk.
Dat is de nasmaak die achterblijft. Hoe langer de smaak blijft
hangen, hoe beter de wijn is.
 |
 |
 |
 |
BEKIJK |
RUIK |
SMAAK |
AFDRONK |
Problemen
Wijn is een levend product en kan daarom problemen vertonen. Het
bekendste daarvan is "kurk".
Kurk is een bacteriële infectie van de wijn,
veroorzaakt door een slechte kurk. In geur en smaak herken je kurk
aan een onaangenaam, aards aroma en aan een al even onaangename
bitterheid.
Als je de wijn een poosje open laat staan neemt de
intensiteit ervan verder toe. Gebruik zo'n fles nooit of te nimmer
in de keuken, want je ruïneert er gegarandeerd je eten mee. Enige
voorzichtigheid is wel geboden wanneer er een verdenking van kurk
bestaat. Wijnen met veel tannines of met een zeer uitgesproken
mineraal karakter kunnen een indruk van kurk geven, zonder dat daar
werkelijk aanleiding toe is. Goed beluchten geeft ook hier meer
duidelijkheid.
Wijndrinkers zijn soms zelf de veroorzakers van
problemen in hun wijn. Wie een aangebroken fles afsluit met de
originele kurk en die kurk met de bovenkant naar beneden in de hals
stopt, loopt een risico. Op de bovenkant van de kurk zie je immers
nogal eens schimmels of andere viezigheid. Vermijd dat die in
contact komen met de wijn.
Wijnetiquette
Goed bericht: slurpen mag als je wijn proeft. Minder
goed bericht: dat mogen alleen beroepsproevers. Die moeten wel
slurpen omdat ze de wijn dan goed door hun mondholte kunnen laten
rollen. Alleen dan kunnen ze goed proeven.
Pak je glas altijd bij de steel vast. Anders wordt de
inhoud van je glas veel te warm. Bovendien kun je dan je glas goed
tegen het licht houden en kijken naar de kleur van de wijn.
Natuurlijk niet om te kijken of er witte of rode wijn in je glas
zit, want dat zie je zo wel. Maar je moet voortaan maar eens
opletten hoeveel verschillende kleuren rood er bestaan. Sommige
wijnen zijn dieprood (purper) en andere zijn heel licht en
doorschijnend.
Begin nooit met drinken als de anderen nog niet van
hun wijn gedronken hebben. Het is gangbaar om eerst met zijn allen
te toasten en daarna pas een slok te nemen.
Veeg, bij het eten, voor iedere slok je mond af met
een servet. Anders komen er vetvlekken op je glas en dat staat zo
slordig.
Wijn is geen limonade. Zet daarom je glas na iedere
slok weer even neer.